Ik las een tijd geleden een uitspraak van dominee Orlando Bottenbley, die bij mij bleef haken. Dominee Bottenbley – nu predikant in Amsterdam – is van Surinaamse afkomst. Er was een moment in zijn leven dat hij terugwilde naar Suriname. Omdat één van zijn kinderen ernstig ziek was, gingen zijn plannen niet door. Hij ervaarde dat God hem tot Nederland ‘had veroordeeld’. Dat is een interessante uitspraak in een tijd waarin heel veel vluchtelingen staan te springen om naar Nederland te komen, maar hier niet welkom zijn. Nederland is een prachtig land. Misschien is niet alles goed gegaan in de geschiedenis, maar het is geen ramp om in Nederland te wonen. Voor Bottenbley voelde het evenwel als een oordeel.
Daar moest ik wel even over nadenken. Zou het kunnen zijn, dat we toch iets fundamenteels zijn kwijtgeraakt in de loop van de geschiedenis. Dat ons roemruchte verleden en onze trots ons hebben uitgehold. Ik herinner me dat toen wij terugkeerden uit Libanon, na bijna acht jaar in het Midden Oosten te hebben gewoond, ook ik ambivalente gevoelens had. Natuurlijk, Nederland is het land van familie en vrienden, van onze kerkelijke thuisgemeente, van de frisse lucht, de prachtige bossen en polders; hier hoorden we thuis, hier spraken we de taal, dit is ons vaderland. Maar Libanon was ons tweede thuis geworden. Onze kinderen waren er opgegroeid, we hadden er een nieuwe christelijke gemeenschap gevonden met een grote veelkleurigheid die het lichaam van Christus eigen is. En het leven was er op een bepaalde manier ‘echter’, ‘dieper’. Waren er geen problemen? Was het leven soms niet vreselijk ingewikkeld, bij tijden ontwrichtend? Absoluut. In Libanon moest je over alles onderhandelen. Nooit was iets zeker. Je had te maken met mensen die verwond waren door een lange burgeroorlog, en elke dag was onvoorspelbaar en zat vol met verrassingen. Daardoor ging het elke dag wel ergens over. Het ging altijd over leven en dood, over God en Jezus, over wat echt leven is en over de toekomst. Mensen waren zich niet altijd maar wel regelmatig bewust van de aanwezigheid van de Allerhoogste.
Dat miste ik bij terugkomst. En lange tijd heb ik het gevoel gehad tot Nederland veroordeeld te zijn. En soms bekruipt me dat gevoel opnieuw. Als ik kijk naar de polarisatie, naar de arrogantie die ons Nederlanders eigen is. We weten het allemaal altijd beter. Beter dan de bondscoach, beter dan de dominee of voorganger, beter dan het OMT, beter dan Rutte, de Jonge en de rest. En vaak krijg ik het gevoel dat we het ook beter weten dan God zelf (als hij al bestaat). Wij gaan het Corona virus overwinnen, wij lossen zelf onze problemen wel op.
Ook de christelijke gemeenschap lijkt nog steeds in een soort actiemodus te zitten. Alle mogelijke middelen uit de kast halen om te blijven doen wat we altijd deden. Met de overheid ruzie maken over hoeveel mensen we nu wel of niet binnen mogen hebben. In het Midden Oosten hoor ik dat soort discussies helemaal niet (al besef ik niet alles te horen wat er speelt). Geen gezeur over Coronaregels, maar vooral kerken die zich afhankelijk weten van God. Die heel creatief vanuit soms verschillende tradities in kleinere groepen gewoon corona-proof samenkomen om bemoedigd te worden uit de bijbel, om samen te bidden. Die zich toewijden aan God en vervolgens aan de samenleving; aan mensen die ziek zijn, die hulp nodig hebben, die geen eten of medicijnen hebben. In alle fijngevoeligheid onderscheiden waar het op aankomt. Zoals Luther tijdens de pest deed: vanuit een God vrezend geloof, dat God niet verzoekt en ook niet roekeloos is, zoveel mogelijk naastenliefde betrachten. Dat zou de kerk sieren. Zo heeft Bottenbley Gods weg uiteindelijk gezien als een goede weg. Niet tot Nederland veroordeeld, maar geroepen om te dienen.